Vast woonbudget partneralimentatie per 1 januari 2023

Nieuwe aanbevelingen voor berekening van kinder- en partneralimentatie per 2023

VAST WOONBUDGET VOOR PARTNERALIMENTATIE

Voor de vaststelling van kinderalimentatie is het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige het uitgangspunt. Om dit te berekenen wordt gebruik gemaakt van de berekening ‘boven de streep’ tot en met het netto besteedbaar inkomen per maand. Het fiscaal voordeel dat betrekking heeft op de eigen woning wordt niet bij het netto besteedbaar inkomen geteld. Redelijke lasten worden vervolgens ‘onder de streep’ forfaitair in aanmerking genomen, op de wijze omschreven in de draagkrachtformule en – tabel.

Kinderalimentatie heeft voorrang op partneralimentatie. Daarom wordt in de alimentatieberekening geen rekening gehouden met een nieuwe partner aan de zijde van de onderhoudsplichtige. De gedachte is dat deze in het eigen levensonderhoud moet voorzien.

Voor de berekening van de woonlasten (vanaf 2023: woonbudget) wordt gerekend met 30% van het netto besteedbaar inkomen (NBI).

 

Op 25 november 2022 kwam het persbericht uit dat vanaf 1 januari 2023 ook voor partneralimentatie wordt gerekend met een woonbudget van 30% van het NBI. Daarmee wordt de berekening van partneralimentatie meer gelijk getrokken met die van kinderalimentatie.

Een verschil met de kinderalimentatieberekening is dat een te ontvangen kindergebonden budget niet bij het inkomen wordt opgeteld.

Als de onderhoudsplichtige duurzaam hogere woonlasten heeft dan het vaste woonbudget en deze lasten niet vermijdbaar en verwijtbaar zijn, dan kan rekening worden gehouden met de hogere woonlasten.

Wanneer er onvoldoende draagkracht is om in de volledige behoefte te voorzien en de onderhoudsgerechtigde onderbouwd waarom er rekening zou moeten worden gehouden met een lagere woonlast, dan moet de onderhoudsplichtige inzicht geven in de werkelijke woonlast. Dit is de aanbeveling van de Expertgroep.

Als voorbeeld wordt genoemd het geval dat de onderhoudsplichtige samenwoont. Als de onderhoudsgerechtigde die voldoende onderbouwd, dan zou 50% van de ‘gezamenlijke woonlast’ door de partner moeten worden gedragen. Er wordt hier gesproken van de gezamenlijke woonlast en niet van het woonbudget. Dit onderdeel is dan ook onduidelijk en behoeft verduidelijking. Het woonbudget wordt alleen berekend op basis van het NBI van de onderhoudsplichtige. Stel dat dit woonbudget € 800 zou bedragen. De werkelijke woonlast bedraagt € 1.250. Wordt dan gerekend met € 625 aan de zijde van de onderhoudsplichtige of met € 400. Het eerste lijkt mij het geval.

Wanneer er sprake is van samenwonen dan zijn er in beginsel ook twee inkomens. Het woonbudget van 30% zou dan ook niet over het inkomen van 1 partner moeten worden berekend.

Daarnaast valt mij op dat de bewijslast bij de onderhoudsgerechtigde wordt gelegd. Die moet eerst voldoende stellen. Als er voldoende wordt onderbouwd dat de onderhoudsplichtige lagere woonlasten heeft, dan pas hoeft deze het tegendeel aan te tonen.

Nu zal samenwonen vaak wel bekend zijn, maar ook niet altijd. Maar zonder stukken weet je niet wat de huurlasten of hypotheeklasten van de onderhoudsplichtige zijn. Wat kan de onderhoudsgerechtigde onderbouwen wanneer deze meent dat het woonbudget waarmee wordt gerekend veel hoger is dan de daadwerkelijke woonlasten?

Uitgangspunt is dat de onderhoudsgerechtigde de behoefte en behoeftigheid moet aantonen. De onderhoudsplichtige moet aantonen geen of onvoldoende draagkracht te hebben om in deze behoeftigheid te voorzien.

Wanneer de berekening op basis van de forfaitaire benadering ertoe leidt dat er onvoldoende draagkracht is, dan zou naar mijn mening de rechtbank moeten toetsen of wanneer rekening zou worden gehouden met de werkelijke woonlasten dit zou leiden tot een hogere draagkracht of moeten motiveren waarom hiermee geen rekening wordt gehouden.

Ik verwijs daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad in het kader van kinderalimentatie (Hoge Raad, 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586). In deze uitspraak heeft de Hoge Raad, kort samengevat, overwogen dat het hanteren van een forfaitaire woonlast niet in strijd is met de wettelijke maatstaven, maar dat de rechter bij het hanteren van de forfaitaire berekeningswijze moet nagaan of, indien:

– met de berekende draagkracht niet (geheel) in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien;

èn

– er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait,

de draagkracht van die ouder, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage. Indien dit het geval is, dan moet de rechter ofwel deze hogere bijdrage opleggen, ofwel motiveren waarom daartoe, gelet op de verdere omstandigheden van het geval, geen aanleiding wordt gezien.

Een alimentatieberekening blijft immers maatwerk. Dat moet ook gelden voor partneralimentatie. Ik ben van mening dat de rechter dit ambtshalve dient te onderzoeken in geval er onvoldoende draagkracht is bij een berekening met een vast woonbudget.

De jurisprudentie zal dit moeten uitwijzen. Geschil over partneralimentatie? Neem Contact met mij op!

Wil je meer leren over wanneer je aanspraak hebt op partneralimentatie en hoe dit wordt berekend? Ga naar https://academy.mrgroenewoud.nl

 

Nieuwe aanbevelingen voor berekening van kinder- en partneralimentatie per 2023

VAST WOONBUDGET VOOR PARTNERALIMENTATIE

Voor de vaststelling van kinderalimentatie is het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige het uitgangspunt. Om dit te berekenen wordt gebruik gemaakt van de berekening ‘boven de streep’ tot en met het netto besteedbaar inkomen per maand. Het fiscaal voordeel dat betrekking heeft op de eigen woning wordt niet bij het netto besteedbaar inkomen geteld. Redelijke lasten worden vervolgens ‘onder de streep’ forfaitair in aanmerking genomen, op de wijze omschreven in de draagkrachtformule en – tabel.

Kinderalimentatie heeft voorrang op partneralimentatie. Daarom wordt in de alimentatieberekening geen rekening gehouden met een nieuwe partner aan de zijde van de onderhoudsplichtige. De gedachte is dat deze in het eigen levensonderhoud moet voorzien.

Voor de berekening van de woonlasten (vanaf 2023: woonbudget) wordt gerekend met 30% van het netto besteedbaar inkomen (NBI).

 

Op 25 november 2022 kwam het persbericht uit dat vanaf 1 januari 2023 ook voor partneralimentatie wordt gerekend met een woonbudget van 30% van het NBI. Daarmee wordt de berekening van partneralimentatie meer gelijk getrokken met die van kinderalimentatie.

Een verschil met de kinderalimentatieberekening is dat een te ontvangen kindergebonden budget niet bij het inkomen wordt opgeteld.

Als de onderhoudsplichtige duurzaam hogere woonlasten heeft dan het vaste woonbudget en deze lasten niet vermijdbaar en verwijtbaar zijn, dan kan rekening worden gehouden met de hogere woonlasten.

Wanneer er onvoldoende draagkracht is om in de volledige behoefte te voorzien en de onderhoudsgerechtigde onderbouwd waarom er rekening zou moeten worden gehouden met een lagere woonlast, dan moet de onderhoudsplichtige inzicht geven in de werkelijke woonlast. Dit is de aanbeveling van de Expertgroep.

Als voorbeeld wordt genoemd het geval dat de onderhoudsplichtige samenwoont. Als de onderhoudsgerechtigde die voldoende onderbouwd, dan zou 50% van de ‘gezamenlijke woonlast’ door de partner moeten worden gedragen. Er wordt hier gesproken van de gezamenlijke woonlast en niet van het woonbudget. Dit onderdeel is dan ook onduidelijk en behoeft verduidelijking. Het woonbudget wordt alleen berekend op basis van het NBI van de onderhoudsplichtige. Stel dat dit woonbudget € 800 zou bedragen. De werkelijke woonlast bedraagt € 1.250. Wordt dan gerekend met € 625 aan de zijde van de onderhoudsplichtige of met € 400. Het eerste lijkt mij het geval.

Wanneer er sprake is van samenwonen dan zijn er in beginsel ook twee inkomens. Het woonbudget van 30% zou dan ook niet over het inkomen van 1 partner moeten worden berekend.

Daarnaast valt mij op dat de bewijslast bij de onderhoudsplichtige wordt gelegd. Die moet eerst voldoende stellen. Als er voldoende wordt onderbouwd dat de onderhoudsplichtige lagere woonlasten heeft, dan pas hoeft deze het tegendeel aan te tonen.

Nu zal samenwonen vaak wel bekend zijn, maar ook niet altijd. Maar zonder stukken weet je niet wat de huurlasten of hypotheeklasten van de onderhoudsplichtige zijn. Wat kan de onderhoudsplichtige onderbouwen wanneer deze meent dat het woonbudget waarmee wordt gerekend veel hoger is dan de daadwerkelijke woonlasten?

Uitgangspunt is dat de onderhoudsplichtige de behoefte en behoeftigheid moet aantonen. De onderhoudsgerechtigde moet aantonen geen of onvoldoende draagkracht te hebben om in deze behoeftigheid te voorzien.

Wanneer de berekening op basis van de forfaitaire benadering ertoe leidt dat er onvoldoende draagkracht is, dan zou naar mijn mening de rechtbank moeten toetsen of wanneer rekening zou worden gehouden met de werkelijke woonlasten dit zou leiden tot een hogere draagkracht of moeten motiveren waarom hiermee geen rekening wordt gehouden.

Ik verwijs daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad in het kader van kinderalimentatie (Hoge Raad, 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586). In deze uitspraak heeft de Hoge Raad, kort samengevat, overwogen dat het hanteren van een forfaitaire woonlast niet in strijd is met de wettelijke maatstaven, maar dat de rechter bij het hanteren van de forfaitaire berekeningswijze moet nagaan of, indien:

– met de berekende draagkracht niet (geheel) in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien;

èn

– er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait,

de draagkracht van die ouder, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage. Indien dit het geval is, dan moet de rechter ofwel deze hogere bijdrage opleggen, ofwel motiveren waarom daartoe, gelet op de verdere omstandigheden van het geval, geen aanleiding wordt gezien.

Een alimentatieberekening blijft immers maatwerk. Dat moet ook gelden voor partneralimentatie. Ik ben van mening dat de rechter dit ambtshalve dient te onderzoeken in geval er onvoldoende draagkracht is bij een berekening met een vast woonbudget.

De jurisprudentie zal dit moeten uitwijzen. Geschil over partneralimentatie? Neem Contact met mij op!

Wil je meer leren over wanneer je aanspraak hebt op partneralimentatie en hoe dit wordt berekend? Ga naar https://academy.mrgroenewoud.nl

Scroll to top